Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4075

Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200707919/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 september 2007, kenmerk 2007/0522804, heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Steenwijkerland (hierna: de raad) bij besluit van 23 januari 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Wetering".


Uitspraak

200707919/1. Datum uitspraak: 12 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellant sub 1], 2. [appellanten sub 2], 3. [appellant sub 3], allen wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 september 2007, kenmerk 2007/0522804, heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Steenwijkerland (hierna: de raad) bij besluit van 23 januari 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Wetering". Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2007, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 november 2007, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 november 2007, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 12 december 2007. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de Stichting Natuur- en Milieuplatform Steenwijkerland een schriftelijke uiteenzetting gegeven. [appellanten sub 2] hebben nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2008, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, [appellanten sub 2], [appellant sub 3], bijgestaan door mr. W.H.R. van Boetzelaer, advocaat te Nijehaske, en het college, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de raad, vertegenwoordigd door H. Visserman, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [belanghebbende], bijgestaan door F.A.M. Noldus, als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Ter zitting hebben [appellanten sub 2] hun beroepsgrond ingetrokken die was gericht tegen de wijze waarop het bouwvlak van hun woning op de plankaart is weergegeven en de wijze waarop hun woning is bestemd. Procedurele bezwaren van [appellanten sub 2] 2.2. [appellanten sub 2] betogen dat de wijze waarop het college goedkeuring heeft verleend aan het plan niet correct is geschied. Hiertoe voeren zij aan dat de codes op de diverse stukken niet overeenstemmen, het college ten onrechte heeft volstaan met het opplakken van het dictum van het bestreden besluit op de plankaart en de planvoorschriften, dat het doorstrepen met potlood van de planvoorschriften waaraan goedkeuring is onthouden, onvoldoende rechtszekerheid biedt en dat de planvoorschriften en de plankaart niet zijn ondertekend door de raad, maar ten onrechte is volstaan met tekst 'was getekend'. De Afdeling merkt op dat aan de codes die in het raadsbesluit, het besluit van het college en de planstukken staan vermeld geen juridische betekenis toekomt. Dat deze codes niet overeenstemmen, wat daarvan ook zij, is in zoverre dan ook niet van invloed op de rechtsgeldigheid van het bestreden besluit. Verder bestaat kennelijk een misverstand omtrent de blauwe omlijning op de plankaart van perceel nr. 2647, dat is gelegen ter hoogte van de woning aan de Wetering-Oost nr. 18. De blauwe belijning op de plankaart is een weergave van onderdeel VII van het dictum van het bestreden besluit, waarin goedkeuring is onthouden aan een aanduiding met betrekking tot het desbetreffende perceel. Hieruit blijkt niet dat sprake zou zijn van gewijzigde plankaarten. Voorts geven [appellanten sub 2] in hun beroepschrift te kennen dat zij een ondertekend exemplaar van de planvoorschriften en plankaart hebben gezien tijdens de hoorzitting bij het college naar aanleiding van hun bedenkingen, maar zij denken dat dit exemplaar niet gelijk is aan het exemplaar dat ter inzage heeft gelegen. Nu niet in geschil is dat namens de raad het exemplaar van het vastgestelde plan dat ter goedkeuring aan het college is voorgelegd door ondertekening is gewaarmerkt, kon de raad ten aanzien van de overige exemplaren van de planvoorschriften en plankaart volstaan met de zinsnede 'was getekend'. Uit niets is gebleken dat er verschillende onderling afwijkende versies van het plan zouden zijn. Ten aanzien van het waarmerken van het vastgestelde plan door het college, merkt de Afdeling op dat de wijze waarop dit is geschied niet in strijd is met het recht noch ongebruikelijk is. De wijze waarop het ondertekende dictum van het bestreden besluit op de planvoorschriften en plankaart is bevestigd, waarborgt naar het oordeel van de Afdeling in voldoende mate de authenticiteit van het goedgekeurde plan. Verder is het dictum van het bestreden besluit volstrekt duidelijk over de plandelen en planonderdelen waaraan goedkeuring is onthouden. Dat de desbetreffende planvoorschriften zijn doorgestreept met potlood maakt dit niet anders en in zoverre is dan ook geen sprake van rechtsonzekerheid. [appellanten sub 2] voeren aan dat de lijst met toegestane bedrijven zoals opgenomen in bijlage 2 van het plan is verwisseld ten opzichte van het ontwerpplan. Voor zover daarbij wordt betoogd dat bijlage 1 en 2 van het plan zijn verwisseld ten opzichte van het ontwerpplan, is daarvan niet gebleken. Voor zover wordt betoogd dat de benaming van het plan niet gelijkluidend is in de diverse publicaties, blijkt uit de overgelegde publicaties in de Staatscourant en de Steenwijkerland Express niet van enige discrepantie tussen de naam van het ontwerpplan en het vastgestelde en goedkeurde plan noch van enige wijziging ten aanzien van het gebied waar het plan betrekking op heeft. In zoverre mist deze beroepsgrond dan ook feitelijke grondslag. Gelet op het bovenstaande, kan de Afdeling het betoog van [appellanten sub 2] dat de planvoorschriften en plankaart niet op een juiste wijze zijn vastgesteld en goedgekeurd, niet volgen. Toetsingskader 2.3. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. Het beroep van [appellanten sub 2] voor het overige 2.4. [appellanten sub 2] betogen dat het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Jong Ontginningslandschap en de Wetering" ten onrechte is opgedeeld in drie afzonderlijke bestemmingsplannen, gelet op de samenhang tussen de verschillende bestemmingsplannen. 2.4.1. Het college heeft in aanmerking genomen dat de raad in beginsel zelf de begrenzing van een bestemmingsplan kan bepalen. Alleen indien sprake is van een zodanige samenhang van gronden en bestemmingen dat deze in één bestemmingsplan dienen te worden opgenomen, ziet het college aanleiding om goedkeuring te onthouden aan het plan. Het college stelt zich op het standpunt dat het in redelijkheid mogelijk is om de bestemmingen van de buurtschap Wetering te regelen in een ander bestemmingsplan dan het aangrenzende buitengebied. 2.4.2. Gelet op de systematiek van de WRO komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. In hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat uit de stukken blijkt dat het plangebied de gehele buurtschap Wetering omvat. Voorts hebben [appellanten sub 2] niet met argumenten onderbouwd dat tussen de aangrenzende gronden en het plangebied een zodanige ruimtelijke samenhang bestaat dat deze percelen in één plan opgenomen hadden moeten worden. Voor zover [appellanten sub 2] wijzen op publicaties van de gemeente over één bestemmingsplan voor het buitengebied, merkt de Afdeling op dat op de daarin getoonde kaarten onder andere de buurtschap Wetering wordt uitgezonderd van dat bestemmingsplan. 2.5. [appellanten sub 2] betogen dat ten behoeve van het plan ten onrechte geen onderzoek is verricht naar geluidhinder, de bodemgesteldheid, ecologische en archeologische aspecten, externe veiligheid en luchtkwaliteit en dat een waterparagraaf en een milieueffectrapportage ontbreken. In de plantoelichting is vermeld dat het voorliggende plan conserverend van aard is en dat slechts op perceelsniveau in beperkte mate mogelijkheden voor uitbreiding van bestaande bedrijven wordt geboden. Voorts worden in paragraaf 4.5 van de plantoelichting een aantal omgevingsaspecten behandeld, waaronder een paragraaf over water, ecologie, archeologie en luchtkwaliteit. Daarnaast is ook onderzoek gedaan naar de hinder van het wegverkeer ter plaatse in het kader van de Wet geluidhinder. Daarbij wordt verwezen naar diverse onderzoeksrapporten. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad voldoende onderzoek laten doen naar de relevante milieuaspecten voor zover de beperkte ontwikkelingsmogelijkheden van het plan daartoe aanleiding geven. Ten aanzien van het betoog dat een milieueffectrapportage gemaakt dient te worden vanwege de komst van twee recreatieve bedrijven in het plangebied, overweegt de Afdeling dat in dit geval niet voldaan wordt aan de drempelwaarden die in het Besluit milieu-effectrapportage 1994 worden gesteld voor een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor recreatieve ontwikkelingen. Zoals blijkt uit het plan en de plantoelichting gaat het om kleinschalige recreatieve bedrijven. [appellanten sub 2] hebben ter onderbouwing van hun betoog niets aangevoerd. 2.6. Voor zover [appellanten sub 2] in hun beroepschrift gronden aanvoeren met betrekking tot het nog te bouwen woon- en vakantiepark Scheerwolde, constateert de Afdeling dat dit toekomstige woon- en vakantiepark niet is gelegen binnen het plangebied, zodat deze beroepsgronden buiten beschouwing dienen te worden gelaten. 2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. Het beroep van [appellant sub 1] 2.8. [appellant sub 1] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om een kleinschalig campingbedrijf uit te oefenen op het perceel gelegen aan de Wetering West, kadastraal bekend gemeente IJsselham, nr. 2117 (hierna: perceel 2117). Perceel 2117 ligt direct naast de woning van [appellant sub 1]. Hiertoe voert hij aan dat de raad de vestiging van een nieuw kleinschalig campingbedrijf in planologisch opzicht acceptabel vindt, maar alleen nog geen overeenstemming is bereikt over de exacte situering van dat campingbedrijf. Daarbij stelt hij dat door de raad toezeggingen zijn gedaan ter zake. Voorts betoogt [appellant sub 1] in dit verband dat de agrarische bestemming "Landschappelijke waardevol landbouwgebied" van perceel 2117 niet reëel is. Voor gebruik ten behoeve van een agrarisch bedrijf is perceel 2117 niet geschikt, gelet op de omvang en ligging van het perceel. Daarbij komt dat de landbouwfunctie langs de Wetering steeds meer verdwijnt. 2.8.1. Volgens het college heeft [appellant sub 1] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat door de raad een toezegging is gedaan over het planologisch mogelijk maken van een recreatiebedrijf op perceel 2117. Daarbij heeft de raad volgens het college consequent medewerking geweigerd omdat de door [appellant sub 1] ingediende plannen niet voldoen aan de voorwaarden die de raad hanteert voor nieuwe recreatieve ontwikkelingen. [appellant sub 1] heeft nagelaten een nieuw plan in te dienen dat voldoet aan de gemeentelijke voorwaarden, aldus het college. Het college stelt zich dan ook op het standpunt dat het voorliggende plan terecht geen nieuwe recreatieve ontwikkelingen mogelijk maakt, anders dan actuele en passende initiatieven. 2.8.2. Aan perceel 2117 is de bestemming "Landschappelijk waardevol landbouwgebied" toegekend. Ingevolge artikel 10.2.1. van de planvoorschriften is het oprichten van gebouwen niet toegestaan binnen deze bestemming. Daarnaast zijn op grond van artikel 10.1, onder c., van de planvoorschriften (dag)recreatieve voorzieningen slechts toegestaan voor eigen gebruik. Het gebruik van het perceel als kleinschalig campingbedrijf is derhalve niet toegestaan. Niet in geschil is dat de raad in principe bereid is om planologische medewerking te verlenen aan de realisatie van een - kleinschalige - camping. De raad stelt zich echter op het standpunt dat de tot op heden door [appellant sub 1] ingediende plannen niet voldoen aan de door hem gestelde eisen en dat daarom tot nu toe steeds medewerking is geweigerd. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan zonder meer zou voorzien in de door hem gewenste recreatieve bestemming voor perceel 2117. De raad heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het plan op dit punt niet in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld. 2.8.3. Ingevolge artikel 10.1., onder a., van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Landschappelijk waardevol landbouwgebied" mede bestemd voor cultuurgrond, waarbij de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de archeologische en landschappelijke waarden wordt nagestreefd. Anders dan [appellant sub 1] betoogt, noopt deze bestemming er niet toe dat perceel 2117 voor bedrijfsmatige exploitatie door een agrarisch bedrijf wordt gebruikt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toegekende bestemming "Landschappelijk waardevol landbouwgebied" het beste aansluit bij het huidige gebruik van het perceel als cultuurgrond. Gezien het feit dat dit gebruik in overeenstemming is met de doeleindenomschrijving van artikel 10.1 van de planvoorschriften is daarmee de verwezenlijking van de bestemming reeds gegeven. 2.8.4. [appellant sub 1] betoogt dat het college ten onrechte heeft gesteld dat, gelet op de mogelijk significante effecten van het plan op het naastgelegen natuurgebied de Weerribben, terecht geen nieuwe recreatieve ontwikkelingen in het plan zijn meegenomen. [appellant sub 1] betwist dat sprake is van significante gevolgen voor de Weerribben. Het gebied de Weerribben is geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang in de zin van de Habitatrichtlijn. Tevens is het gebied bij besluit van 29 oktober 1986 door de minister van Landbouw en Visserij aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4 van de Vogelrichtlijn. Hierbij is van belang dat onder andere bij bestemmingsplannen getoetst dient te worden of een ontwikkeling de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in het aangewezen gebied kan verslechteren of een verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen en zo ja, of geen sprake is van significante gevolgen voor dergelijke gebieden. Ter onderbouwing van zijn betoog dat een recreatieve bestemming voor perceel 2117 niet zal leiden tot een verslechtering dan wel verstoring en eventueel tot significante effecten voor de Weerribben, heeft [appellant sub 1] niet verwezen naar enig onderzoek of andere stukken waaruit dit zou blijken. Nu [appellant sub 1] dit betoog niet aannemelijk heeft gemaakt, kan dit betoog niet slagen. 2.9. [appellant sub 1] voert als subsidiaire grond aan dat, indien een kleinschalige camping ter plaatse niet mogelijk is, aan perceel 2117 de bestemming "Woondoeleinden" toegekend dient te worden. Hierbij verwijst [appellant sub 1] naar de provinciale 'rood-voor-rood'-regeling uit het streekplan Overijssel 2000+ (hierna: het streekplan) en betoogt hij dat hij wel aan de voorwaarden voor toepassing van deze regeling voldoet. Daarbij stelt [appellant sub 1] dat onvoldoende gewicht is toegekend aan de historie van perceel 2117. In het verleden heeft op het perceel de woning Wetering West nr. 51 gestaan. Volgens [appellant sub 1] is deze woning destijds afgebroken in verband met de aanleg van de Blokzijlseweg, maar is het uiteindelijke tracé niet over perceel 2117 komen te liggen. Volgens [appellant sub 1] leidt de herbouw van een woning op perceel 2117 tot herstel van de bestaande lintbebouwing in Wetering, waarmee een historische situatie in ere wordt hersteld. Verder voert [appellant sub 1] aan dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd waarom zijn zoon niet voldoet aan de criteria van het buurtschappenbeleid zoals dit is neergelegd in het streekplan. Daarbij wijst [appellant sub 1] op het feit dat het plan wel voorziet in de mogelijkheid tot de bouw van een nieuwe woning elders in het plangebied. 2.9.1. Het college stelt zich op het standpunt dat Wetering is gelegen in het buitengebied, als bedoeld in het streekplan. De bouw van nieuwe woningen in het buitengebied is in strijd met het provinciale beleid, dat is gericht op het tegengaan van verdere verstening. Daarbij mist volgens het college de 'rood-voor-rood'-regeling in dit geval toepassing, omdat niet voldaan wordt aan de eis dat tenminste 850 m2 aan landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt. Voorts hoeft volgens het college het feit dat in het verleden een woning op perceel 2117 heeft gestaan, geen aanleiding te zijn om de bouw van een woning toe te staan. De woning aan de Wetering West nr. 51 is reeds jaren geleden verdwenen en het perceel heeft nu in onbebouwde staat waarde in de karakteristieke open structuur van Wetering. Ten aanzien van het beroep op het buurtschappenbeleid stelt het college zich op het standpunt dat [appellant sub 1] zich daarmee tot het gemeentebestuur dient te wenden. Daarbij merkt het college op dat [appellant sub 1] in zijn ingebrachte bedenkingen niet heeft aangetoond dat zijn zoon voldoet aan de criteria van het provinciale buurtschappenbeleid. Aan de mogelijkheid in het plan tot het bouwen van een nieuwe woning op een ander perceel, waarnaar [appellant sub 1] verwijst, heeft het college goedkeuring onthouden wegens strijd met het provinciale beleid. 2.9.2. Op bladzijde 98 van het streekplan wordt als één van de voorwaarden voor toepassing van de 'rood-voor-rood'-regeling gesteld dat minimaal 850 m2 aan bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt. Bij het voldoen aan die eis mogen eventueel meerdere percelen binnen de provincie Overijssel worden betrokken. Anders dan [appellant sub 1] betoogt, blijkt uit de correspondentie met het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland over toepassing van de 'rood-voor-rood'-regeling niet dat [appellant sub 1] kan voldoen aan de voorwaarde dat tenminste 850 m2 aan bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt. In de genoemde correspondentie verwijst [appellant sub 1] naar te slopen bedrijfsbebouwing op percelen die zijn gelegen aan de Wetering West nr. 55 in Wetering en aan de Julianaweg in Scheerwolde. Ten aanzien van de bedrijfsbebouwing aan de Julianaweg heeft [appellant sub 1] niet gesteld dat hij in de gelegenheid is om deze te verwerven. Voor zover hij voornemens is de gronden met de bedrijfsbebouwing aan de Wetering West 55 te verwerven, moet worden opgemerkt dat de op dat perceel aanwezige bebouwing van onvoldoende omvang is om te kunnen voldoen aan de eerdergenoemde voorwaarde van de 'rood-voor-rood'-regeling. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de toekenning van de bestemming "Woondoeleinden" met een bouwvlak op perceel 2117 in strijd is met het streekplan. Ter zitting is door partijen aangegeven dat niet in geschil is dat tot omstreeks 1945 een woning op perceel 2117 heeft gestaan en voorts dat voorgaande bestemmingsplannen niet voorzagen in een woonbestemming voor het perceel. Aan het enkele feit dat in het verleden een woning op het perceel heeft gestaan kan [appellant sub 1] geen aanspraak op de toekenning van de bestemming "Woondoeleinden" in het voorliggende plan ontlenen. 2.9.3. Niet in geschil is dat Wetering is aan te merken als een buurtschap in de zin van het streekplan. Om op grond van het buurtschappenbeleid in aanmerking te komen voor de bouw van een nieuwe woning in het buitengebied, moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan die nader zijn uitgewerkt in de 'Handreiking en beoordeling van ruimtelijke plannen' (hierna: de Handreiking). In dit geval is van belang dat in de Handreiking is vermeld dat het buurtschappenbeleid niet van toepassing is op personen die elders wonen en terug willen keren naar de betreffende buurtschap. [appellant sub 1] geeft in zijn bedenkingen te kennen dat zijn zoon in 2004 is verhuisd naar Vollenhove. Deze woont derhalve niet in Wetering. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de zoon van [appellant sub 1] niet voldoet aan de criteria van het buurtschappenbeleid en als gevolg daarvan niet in aanmerking komt voor de bouw van een woning op perceel 2117 in Wetering. Dat het plan voor een ander perceel wel voorzag in een bouwvlak voor een woning doet hieraan niet af. Temeer nu aan dat andere perceel goedkeuring is onthouden door het college. 2.10. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. Het beroep van [appellant sub 3] 2.11. Het college heeft voor zover hier van belang, goedkeuring onthouden aan het plandeel met betrekking tot het perceel gelegen aan de Wetering Oost, kadastraal bekend gemeente IJsselham, sectie N, nr. 2873 (hierna: perceel 2873). Het college heeft in aanmerking genomen dat de raad voor het toekennen van een bouwblok op dit perceel geen draagkrachtige motivering heeft gegeven en dat dit niet overeenstemt met de uitgangspunten van het plan. Daarbij stelt het college zich in het bestreden besluit op het standpunt dat niet is aangetoond dat [appellant sub 3] voldoet aan criteria van het buurtschappenbeleid zoals dit is neergelegd in het streekplan. 2.11.1. [appellant sub 3] voert aan dat het college in het bestreden besluit niet heeft gemotiveerd waarom de bouw van een woning op perceel 2873 op ruimtelijke bezwaren stuit, gelet op de aanleg van het grootschalige woon- en recreatiepark Scheerwolde in de nabije omgeving. Daarnaast betoogt zij dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij niet voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld in het provinciale buurtschappenbeleid. Volgens haar heeft zij voldoende met feiten onderbouwd waarom zij voldoet aan dit beleid. De bouw van een nieuwe woning op perceel 2873 is niet in strijd met het streekplan, aldus [appellant sub 3]. Verder voert [appellant sub 3] aan dat het college ten onrechte niet de afwijkingsprocedure van het streekplan heeft gevolgd. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 4a, tiende lid van de WRO. 2.11.2. Volgens de raad is de bouw van een burgerwoning op perceel 2873 passend, gelet op de ontwikkeling van het nabijgelegen woon- en recreatiepark Scheerwolde en omdat de bouw bijdraagt aan het behoud en het bevorderen van de leefbaarheid van de buurtschap Wetering. 2.11.3. De ruimtelijke ontwikkelingen van het bestemmingsplan voor het woon- en recreatiepark Scheerwolde zijn in de onderhavige procedure niet aan de orde. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de ontwikkeling van dit woon- en recreatiepark los staat van het voorliggende plan, mede omdat de raad heeft gekozen voor aparte bestemmingsplannen voor Wetering respectievelijk het woon- en recreatiepark Scheerwolde. Dat het toekomstige woon- en recreatiepark Scheerwolde in de nabijheid van het plangebied en van perceel 2873 is gelegen, kan dan ook niet dienen ter motivering van het toekennen van een bouwblok op perceel 2873. Bij de toekenning van een bouwmogelijkheid dient bezien te worden of de bouw van een woning op perceel 2873 past binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Wetering. In het bestreden besluit heeft het college aangegeven dat de bouw van een woning op deze locatie kennelijk in strijd is met het gemeentelijk beleid dat is gericht op het behoud van de karakteristieke open structuur van Wetering, hetgeen door [appellant sub 3] niet gemotiveerd is weersproken. 2.11.4. Om op grond van het provinciale buurtschappenbeleid in aanmerking te komen voor de bouw van een nieuwe woning in het buitengebied, moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Blijkens bladzijde 101 van het streekplan dient sprake te zijn van een persoon met een zeer bijzondere binding met een buurtschap en van wie redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat deze elders gaat wonen. Deze zeer bijzondere binding moet worden aangetoond. Voorts is in de Handreiking vermeld dat het buurtschappenbeleid niet van toepassing is op personen die niet in de buurtschap wonen en op personen die reeds in het bezit zijn van zelfstandige woonruimte. Verder wordt als voorwaarde gesteld dat alternatieven moeten worden onderzocht en de landschappelijke, natuurlijke en landbouwkundige waarden niet onevenredig mogen worden aangetast. In het bestreden besluit geeft het college te kennen dat gelet op de gegevens die over [appellant sub 3] bekend zijn, niet valt in te zien dat zij een zeer bijzondere binding met de buurtschap heeft. Niet in geschil is dat [appellant sub 3] een tijdlang elders heeft gewoond. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat onvoldoende is aangetoond dat [appellant sub 3] voldoet aan de voorwaarde van de buurtschappenbeleid dat alleen personen met een zeer bijzondere binding met een buurtschap en van wie redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat zij elders gaan wonen, in aanmerking komen voor de bouw van een nieuwe woning. Nu in het bestreden besluit goedkeuring is onthouden aan perceel 2873 omdat niet is aangetoond dat [appellant sub 3] voldoet aan het buurtschappenbeleid, wordt derhalve juist in overeenstemming met het streekplan gehandeld en hoefde het college niet de afwijkingsprocedure van het streekplan te volgen. 2.12. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met betrekking tot perceel 2873 in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. 2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart de beroepen ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra w.g. Troost voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008 234-571.